Rekentoets

Hieronder staan de vaardigheden, die de leerlingen per niveau moeten beheersen:

1F = basisonderwijs

  • weet eenvoudige getallen, bewerkingen en symbolen correct te noteren en te gebruiken.
  • kan getallen lezen en uitleggen hoe getallen uit cijfers opgebouwd zijn;
  • kan hoofdrekenen met en zonder notatie van tussenresultaten;
  • kan hoofdbewerkingen (+, -, x, 🙂 met gehele en eenvoudige decimale getallen op papier uitvoeren, evenals bewerkingen met eenvoudige breuken;
  • kan berekeningen uitvoeren om problemen op te lossen en de rekenmachine op verstandige wijze inzetten;
  • kan in de context van verhoudingen eenvoudige berekeningen uitvoeren, ook met procenten en verhoudingen;
  • kan veel voorkomende en eenvoudige meetinstrumenten gebruiken en aflezen, met maateenheden rekenen en in eenvoudige gevallen maateenheden in elkaar omzetten;
  • heeft een gevoel ontwikkeld voor standaardmaten in veel voorkomende situaties;
  • kent namen van enkele meetkundige figuren en begrippen en kan deze gebruiken om situaties in de ruimte te beschrijven;
  • kan eenvoudige tabellen, diagrammen en grafieken gebruiken bij het oplossen van problemen, ook om eenvoudige berekeningen uit te voeren.

 

2F = vmbo en mbo-1, mbo-2 en mbo-3

  • kan alles wat bij 1F beschreven is;
  • kan negatieve getallen noteren, begrijpen en er eenvoudige berekeningen mee uitvoeren;
  • weet de betekenis van miljoen en miljard;
  • kan complexere berekeningen uitvoeren met procenten en verhoudingen;
  • kan in beperkte mate redeneren over verhoudingen en breuken;
  • kent de structuur en de samenhang tussen decimale maateenheden en kan in concrete situaties de juiste maateenheden gebruiken;
  • kent aanvullende namen van meetkundige figuren en begrippen en kan deze gebruiken om situaties in de ruimte te beschrijven;
  • kan (werk)tekeningen lezen, interpreteren en zelf maken;
  • kan complexere meetinstrumenten gebruiken en aflezen;
  • kan op basis van aanzichten, doorsneden en uitslagen van ruimtelijke figuren zich een beeld vormen van deze figuren;
  • kan oppervlakten en inhouden uitrekenen;
  • weet hoe de grootte van hoeken tot uitdrukking gebracht en gemeten kunnen worden;
  • kent in beperkte mate eigenschappen van meetkundige figuren;
  • kan tabellen, diagrammen en grafieken bij het oplossen van problemen gebruiken en daarbij conclusies formuleren;
  • kan bij een verband tussen grootheden een gegevenstabel en grafiek maken
  • kent van sommige verbanden de vorm van de grafiek en kan dergelijke verbanden uit een gegevenstabel herkennen;
  • kan in beperkte mate omgaan met formules.

 

3F = mbo-4, havo en vwo

  • kan alles wat bij 1F en 2F beschreven is;
  • kan de rekenkundige vaardigheden uit 1F en 2F inzetten in complexe situaties, vooral die die aan een beroep gerelateerd zijn;
  • kan beroepsspecifieke meetinstrumenten aflezen en gebruiken, beroepsspecifieke maateenheden gebruiken, werktekeningen in een beroepssituatie lezen en interpreteren, grafische voorstellingen die in een beroepssituatie gangbaar zijn lezen en produceren;
  • kan termen en begrippen uit een beroepssituatie in verband brengen met rekenkundige termen en begrippen;
  • kan numerieke en ruimtelijke informatie uit verschillende bronnen combineren om conclusies te trekken en berekeningen te maken;
  • kan de resultaten hiervan presenteren met behulp van ict.

 

Bron: www.taalenrekenen.nl

WhatsApp chat